Narrow your search

Library

KU Leuven (2)


Resource type

dissertation (2)


Language

Dutch (1)

English (1)


Year
From To Submit

2005 (2)

Listing 1 - 2 of 2
Sort by

Dissertation
Comparative optimism : observations on the nature, causes, and consequences of self-other differences in perceived event likelihoods.
Authors: --- ---
Year: 2005 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

De meeste mensen verwachten een betere toekomst voor zichzelf dan voor anderen (comparatief optimisme). Ze denken meer kans te hebben dan anderen om aangename gebeurtenissen mee te maken en minder kans om onaangename gebeurtenissen mee te maken (Weinstein, 1980). In een klassieke meting van comparatief optimisme krijgen deelnemers een door de onderzoeker opgestelde lijst gebeurtenissen te zien. Deelnemers moeten dan de waarschijnlijkheid van elk van deze gebeurtenissen schatten. Ze schatten ofwel relatieve kansen (bv. "hoeveel meer of minder kans heb jij in vergelijking met de ander"; de directe methode) ofwel absolute kansen voor zichzelf en een vergelijkingsandere (de indirecte methode). In dit proefschrift trachtten we enkele onbeantwoorde vragen wat betreft de aard, oorzaken en gevolgen van comparatief optimisme te beantwoorden. Wat betreft de aard van comparatief optimisme ging onze aandacht naar de authenticiteit van het fenomeen. Comparatief optimisme werd lange tijd als eenrobuuste bevinding beschouwd. Toch stelden sommige onderzoekers (bv., Chambers e.a., 2003) de algemeenheid ervan in vraag. Zij vonden dat relatieve kansschattingen ook tot comparatief pessimisme konden leiden. Ze vonden enkel comparatief optimisme voor die gebeurtenissen die doorgaans gebruikt worden in onderzoek naar comparatief optimisme. Daarom veronderstelden ze dat comparatief optimisme enkel optreedt voor kansschattingen die gegeven worden voor klassiek gebruikte gebeurtenissen. In Hoofdstuk 2 onderzochten we of comparatief optimisme ook optreedt in de spontane gedachten die mensen hebben over de toekomst. De deelnemers bedachten inderdaad meer aangename gebeurtenissen voor hun eigen toekomst dan voor de toekomst van de gemiddelde ander. Bovendien waren ook hun kansschattingen voor deze idiosyncratische gebeurtenissen comparatief optimistisch. We onderzochten twee types oorzaken van comparatief optimisme. Ten eerste concentreerden we ons op een verklaring die enkel opgaat voor comparatief optimisme zoals het gevonden wordt met de directe meting. Recente studies met die directe methode geven nieuwe steun aan de egocentrisme verklaring van Weinstein (1980): relatieve kansschattingen zijn gebaseerd op de eigen gepercipieerde kans, maar niet op de gepercipieerde kans van de vergelijkingsander. Dit gaat in tegen andere onderzoekslijnen die aanvoeren dat menselijke oordelen van nature comparatief zijn. In Hoofdstuk 3 toonden we aan dat relatieve kansschattingen vaak gebaseerd zijn op de gepercipieerde kans van zichzelf en de vergelijkingsander. De omstandigheden waarin de schattingen gemaakt worden en de valentie van de gebeurtenis kunnen echter het schattingsproces beïnvloeden. Deze bevindingen stemmen overeen met een eigen verklaringsmodel voor relatieve kansschattingen op basis van een ankering op de eigen de eigen kans en een daaropvolgende aanpassing voor de kans van de ander. Ten tweede onderzochten we ook meer algemene verklaringen die voor de bevindingen van de directe en de indirecte methode gelden. Veel van deze verklaringen zijn gebaseerd op de sterke relatie tussen gepercipieerde controleerbaarheid en comparatief optimisme. Totnogtoe werden deze verklaringen slechts in enkele studies onderling vergeleken. Daarom gingen we in Hoofdstuk 4 na in welke mate de verschillende verklaringen overeenkomen met de redenen die mensen zelf geven voor hun kansschattingen. Bovendien concentreerden we ons ook op de comparatieve controle verklaring (McKenna, 1993). Hoewel deze verklaring volgens Harris en Middleton (1994) niet opgaat, steunde de eerste studie van Hoofdstuk 4 deze verklaring wel. Daarom testten we de comparatieve controle verklaring verder in twee andere studies. De resultaten stemden overeen met de comparatieve controle verklaring, hoewel dat voor onaangename gebeurtenissen nog onduidelijk bleef. Totnogtoe werd relatief weinig aandacht besteed aan de gevolgen van comparatief optimisme. Zo zijn er weinig studies over hoe comparatief optimisme de verwerking van informatie beïnvloedt. In Hoofdstuk 5 gingen we na of comparatief optimisme gevolgen heeft voor de interpretatie van verbale kanstermen zoals die voorkomen in risico-communicaties (zoals "Misschien krijg je een hartaanval."). Uit onderzoek blijkt dat die interpretaties afhankelijk zijn van hoe waarschijnlijk mensen de gebeurtenis a priori achten. Twee studies in Hoofdstuk 5 tonen aan dat mensen kanstermen comparatief optimistisch interpreteren. Dit fenomeen wordt beïnvloed door het comparatief optimisme voor de beschreven gebeurtenis. In beide studies vinden we bovendien dat het verschil in interpretaties voornamelijk optreedt ten aanzien van bedreigende uitspraken (bv. een grote kans op eenonaangename gebeurtenis), die nochtans een prominente plaats hebben in veel risico-communicaties. Most people expect a better future for themselves than for others (i.e., comparative optimism). They believe to be more likely than others to experience desirable events and less likely to experience undesirable events (Weinstein, 1980). Participants in a typical comparative optimism study are provided with an experimenter-designed list of events of which they have to estimate the likelihood. Researchers measure comparative optimism using relative likelihood estimates of the own likelihood to experience the events compared to a comparison other's likelihood (direct method) or using the difference between absolute estimates of one's own and a comparison other's likelihood (indirect method). Although comparative optimism has been amply studied, there are still unresolved issues pertaining to this phenomenon's nature, causes, and consequences. In this dissertation, we addressed some of these issues. With regard to the nature of comparative optimism, we focused on the question if comparative optimism is a genuine phenomenon. It has long been considered to be a robust phenomenon. Researchers found comparative optimism among diverse groups of respondents and with regard to events from various life domains. Recently, however,some researchers (e.g. Chambers et al., 2003) questioned its generality because they found that relative likelihood estimates result in comparative pessimism as well. They found comparative optimism only for those events that are frequently used in comparative optimism research. This suggests that comparative optimism is restricted to likelihood estimates for typically used events. In Chapter 2, we examined if comparative optimism also occurs in spontaneous thoughts about the future. We found that it does. Participants conceived more desirable events in their own future than in the average other's future. Moreover, their likelihood estimates for these freely generated life events showed comparative optimism as well. With regard to the causes of comparative optimism, we focused on two types of explanations. First, we examined an explanation that applies to relative likelihood estimates only. Recent studies seem to favour Weinstein's (1980) egocentrism explanation for direct comparative optimism scores. This explanation assumes that relative likelihood estimates are based on one's own perceived likelihood but not on the comparison other's perceived likelihood. This assumption is at odds with other lines of research showing that human judgments are comparative by nature. We aimed to resolve this issue in Chapter 3. Two studies showed that relative likelihood estimates are often based on one's own and the comparison other's perceived likelihood. However, the estimation circumstances and the event's valence can interfere with this process. In line with these findings, we proposed an anchoring-and-adjustment model to explain how people estimate relative likelihoods. Second, we examined explanations that apply to comparative optimism findings obtained with the direct as well as the indirect method. Many of these explanations are based on the robust finding that controllable events elicit stronger comparative optimism than uncontrollable ones. Although these explanations received some support, only few studies allowed differentiating between them. Therefore, we aimed to compare these explanations in Chapter 4. Furthermore, we examined the comparative control explanation (McKenna, 1993) more closely. Although this explanation failed to stand a critical test as performed by Harris and Middleton (1994), the first study of Chapter 4 supported it. In the second and third study we found further support for the comparative control explanation although the findingsare still unclear concerning undesirable events. The consequences of comparative optimism remain relatively unexplored. Some researchers focused on its consequences for mental health or preventive behaviour. However, little is known about how comparative optimism influences the processing of information. In Chapter 5, we examined whether comparative optimism influences how people interpret verbal chance terms that occur in risk communication (e.g., "You'll likely experience a heart attack"). Prior research showed that people give higher numerical interpretations to such terms the more likely they perceive the described event to be. In two studies, we demonstrated that verbal chance terms are interpreted more favourably when they describe one's own future than when they describe someone else's future. We found that comparative optimism influences this phenomenon. Both studies also showed that the difference in interpretations predominantly occurs for threatening statements (e.g., most likely to experience an undesirable event), which take a central place in risk communication. Veel mensen zijn optimistisch over de toekomst. Bovendien vertonen ze comparatief optimisme: ze denken dat hun toekomst er beter zal uitzien dan de toekomst van anderen. Wanneer je mensen een lijst gebeurtenissen aanbiedt die in hun toekomst kunnen gebeuren, dan denken de meesten minder kans te hebben dan anderen dat onaangename gebeurtenissen hen te beurt vallen. Over aangename gebeurtenissen denken ze echter dat zij er meer kans op maken dan de anderen. Tot voorheen gebruikten onderzoekers een vrij eenzijdige onderzoeksmethode om comparatief optimisme aan te tonen, gebaseerd op vragenlijsten met een vooraf geselecteerde lijst van gebeurtenissen en een bijbehorende kansschattingstaak. In dit doctoraat tonen we aan dat comparatief optimisme ook optreedt in andere taken die wellicht meer representatief zijn voor het alledaagse denken. Mensen noemen proportioneel meer aangename gebeurtenissen als ze over hun eigen toekomst vertellen dan wanneer ze over de toekomst van anderen vertellen. Bovendien vonden we dat mensen niet zondermeer comparatief optimisme vertonen. Als ze negatieve gebeurtenissen noemden voor hun eigen toekomst, dan beseften ze dat zijzelf evenveel kans hadden als anderen om die mee te maken. Dit bevestigt eerdere veronderstellingen dat mensen over het algemeen wel optimistisch denken maar dat ze daarom niet hun zin voor realiteit verliezen. Verder onderzochten we mogelijke oorzaken van comparatief optimisme. Vroeger dachten onderzoekers dat mensen niet geïnteresseerd waren in de toekomst van de anderen. Daarom dacht men dat er weinig verband was tussen wat we over anderen denken en hoe we onze eigen toekomst vergelijken met die van anderen. Men veronderstelde dus dat mensen die vergelijking vooral baseerden op hun inschatting van de eigen toekomst. Ons onderzoek toont aan dat dit niet noodzakelijk zo is. Enkel onder specifieke omstandigheden houden we geen rekening met wat we over de anderen denken. Verder toonde ons onderzoek een oorzakelijk verband tussen comparatief optimisme en de overtuiging dat we de toekomst meer onder controle hebben dan anderen. Andere onderzoekers hadden al een soortgelijk verband gesuggereerd, maar vooralsnog was de evidentie hiervoor gering. Niettemin is het nog steeds niet helemaal duidelijk waarom comparatief optimisme optreedt omdat ook dit mechanisme niet alle resultaten verklaart. Tenslotte onderzochten we ook een mogelijk gevolg van comparatief optimisme. Wanneermensen informatie uitwisselen gebruiken ze vaak kanstermen zoals "waarschijnlijk" of "misschien". Onze onderzoeken tonen aan dat we die termen verschillend interpreteren naargelang ze de eigen toekomst beschrijven of de toekomst van een ander. We interpreteren die termen blijkbaar ook comparatief optimistisch, dat wil zeggen dat we kansuitspraken gunstiger interpreteren als ze onze eigen toekomst beschrijven dan wanneer ze de toekomst van anderen beschrijven. Deze bevindingen moeten nog verder onderzocht worden, maar het spreekt vanzelf dat ze wel zeer relevant kunnen zijn in de toegepaste context. Bij risicocommunicatie maken we immers vaak gebruik van zulke kanstermen, of het nu gaat om private communicatie (bv. een gesprek met de arts) of publieke communicatie (bv. overheidscampagnes).

Keywords


Dissertation
De verhouding tussen illusoire superioriteit en het veelzijdige zelf.
Authors: --- ---
Year: 2005 Publisher: Leuven K.U.Leuven. Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen. Departement Psychologie

Loading...
Export citation

Choose an application

Bookmark

Abstract

Keywords

Listing 1 - 2 of 2
Sort by